Dit was mijn ode aan Japie. Vier maanden geleden. En dat is het nog steeds.
Het is winterwonderschoon in Niemandsland en de sneeuw is kraakvers in het bos.
De sneeuw kraakt onder mijn banden.
Ik fiets in volle vaart door, om door de bomen het bos te kunnen blijven zien.
Ben op zoek naar Japie. En zal hem vinden ook.
Daar een stukkie verderop zie ik hem.
Japie. Je oogt moe. En kwetsbaar. Fragiel ook.
Je hoort me. Je ziet me. Je zwijgt me tegemoet.
"Hé Japie..." roep ik zacht, maar blij.
"Spring je bij me achterop? Kom op Japie, springen. En vlug een beetje!
Want we moeten natuurlijk wel effe door."
Je springt wat mopperend en onwennig achterop.
Daar zit je dan. Met je te magere kont achter op mijn fiets.
Japie. Lieve Japie.
Je hoort, ziet en zwijgt nog steeds.
Maar ik weet: je hóórt de vogels. Je ziét de ongeschonden sneeuw. En je zwíjgt Moeder Natuur.
"Gaattie?" Nou.. het moet maar Miekie.
"Hoor je die specht?"
Ik hoor alles, zeg je. Ik hoor veel aan. En veel laat ik gaan..
"Heb je die mooie boom gezien?"
Ik zie alles. Maar dat zien anderen niet. Dat ik dat zie.
"Zie je alles, Japie?
Weet je dat zeker?"
Je geeft geen antwoord. Je verstilt. En de natuur verstilt met jou.
Nee, fluister je. Ik heb niet alles gezien. Niet alles in de gaten gehad. Onder ogen gezien.
Je zwijgt even.
"Ik hoor je." En buig mijn arm naar achter tot mijn hand jouw broze rug voelt.
Met mijn hand druk ik je beschermend tegen me aan.
Dát had ik moeten doen, zeg je. En dat spijt me zo.
Ik hou je nog even vast.
We ontwijken wat takken en sneeuwklonten op het bospaadje.
En zo rijden we samen Niemandsland uit en rijden door Iemandsland in.
Zwijgend komen we samen aan op wat ooit een kruispunt was.
Maar links en rechts zijn afgesloten door het heden. Alleen voor ons ligt een straat.
Eén straat. Een doodlopende straat.
Toch komt-ie uit op het Vlakke Land, zeg je.
Dan horen, zien en zwijgen elkaar aan. En stappen af.
Je opent je jas. Om een sigaretje te pakken, denk ik. Maar je trekt je jas uit.
Sterker nog, je trekt je hele buitenkant uit, draait het binnenstebuiten en trekt het weer aan.
Daar sta je dan, met je binnenkant aan.
Het wordt tijd, Miekie. Het wordt tijd, dat iedereen mijn binnenkant mag zien.
Ik wil horen, zien en delen in plaats van zwijgen. Want ik heb geen tijd meer te verliezen.
Ik knik. "Je bent mooi, Japie. En lief. Voor iedereen om te zien."
Je ontroert me.
Op dat moment komen van links en rechts je kleinkinderen aangerend.
Je opent je magere armen en ieder kleinkind past erin.
Ik zie hoe je grote kleinzoon je zwijgend omhelst en je een kus op je voorhoofd geeft.
"Doei" zegt-ie. Een kleindochter drukt zich tegen je aan.
Aait je wangen en houd je handen nog even vast.
De andere wil jou opvrolijken, kletst honderduit en knuffelt je.
Weer een kleinzoon neemt een aanloop en springt tegen je op. Hij houdt jou stevig vast.
En de andere kleinkinderen laten hun autotekeningen aan je zien en laten hun handafdrukken achter op je hart.
Je lacht, speelt, knuffelt, praat en de liefde voor hen stroomt zo je hart uit.
Drie zonen komen aanlopen. Tezamen met je schone dochters.
Je omhelst een van je zonen. En legt je armen beschermend om hem heen.
De andere zonen pakken je vast en kussen jou en elkaar in volle troost op de wang.
En daar is je vrouw. Daar. Waar ze altijd al was.
Naast jou. En jullie leven samen sluiten jullie af met een gouden randje.
Daarna laten ze je los en blazen je bij het weggaan nog een handkus toe.
En wij blijven samen over.
Je haalt een sigaretje uit je binnenste binnenzak. En rookt hem op. Het zal je laatste zijn. We delen onze verbondenheid in stilzwijgen.
Je haalt opnieuw iets uit je binnenzak.
Je haalt opnieuw iets uit je binnenzak.
Ik heb dit op mijn hart gedragen en wil dat jullie mijn vrouw hiermee omringen, zeg je.
Je geeft het aan me. Ik vouw het pakketje open. En steeds verder open.
Er ontvouwt zich een zachte, warme mantel. Ik wil dat je deze mantel om haar schouders hangt.
Vertel haar dat het geweven is van troost. Met een dessin van liefhebben. En een voering van liefgehad worden. Vertel haar dat de bontkraag is gemaakt van veerkracht.
En de knopen van herinneringen. Hang deze zachte, warme mantel om haar schouders. Houden jullie haar dan stevig vast. En dans.
Dans namens mij met haar op het Vlakke Land van Brel.
"Dat zullen we doen, Japie."
Je knikt en dooft je laatste laatste sigaret. En ook bijna je adem.
Ik ben bedroefd. En alleen jij begrijpt, hoe bedroefd.
Met de fiets aan mijn hand wandelen we samen de doodlopende straat in.
Het wandelen gaat over in schuifelen. En bij de laatste weg van rechts, stoppen we.
Ik zet de fiets op de standaard en draai me naar je toe. Onze handen verwarmen elkaars wangen.
Ik leun met mijn voorhoofd tegen de jouwe.
"Japie, lieve, lieve Japie, ik ga hier rechtsaf.
Het is maar een zandpaadje Japie, maar wie weet?
Wie weet kom ik uit op een vijfbaans snelweg..."
Ik fluister, maar ben vastberaden.
Groot gelijk, meissie. Ik moet verder, zeg je.
Ik ben bijna bij mijn Vlakke Land.
"We laten elkaar alleen híer los, Japie.
Ik hou van je. Ik hou zoveel van jou.
Tot de dood ons zwijgt.
En ooit.. ooit weer deelt."
je moet schrijfster worden!!
BeantwoordenVerwijderenliefs mildred
Ze is het al, ze heeft het alleen zelf nog nooit(bewust) beseft volgens mij !
BeantwoordenVerwijderenMaar het is je weer gelukt zus, heb weer een zakdoekje nodig !
Liefs, Rene
Grote dappere eigenWIJZE Annemiek,
BeantwoordenVerwijderenwaar haal je het toch vandaan deze ontroerende uit de vrije hand geschreven
zinnen waar ik steeds bij moet huilen en toch vooral denk HOE DOE JE DAT ?
keer op keer HOU VOL MEID!!!.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX Inke.